woensdag 10 september 2008

Pandora's brievendoos

06/12/2006 BXL


Gisteren heb ik de doos van Pandora geopend.
Geen doos met alle ziektes van de wereld, maar wel de doos van mijn ergste ziekte.
Nooit was ik zo ziek als toen. Jaren aan een stuk. Er ging geen dag voorbij of ik werd ermee geconfronteerd. Soms fysiek, maar meestal was het een zuiver mentale aandoening. Luddevudde. Liefdesverdriet. Het heeft me van mijn 17 tot mijn 23 achtervolgd. The one that got away. Alle vrouwen in die 5 jaren die volgden, hebben het tegen haar moeten afleggen. Met weinig succes. Meestal was ik wel degene die er een eind aan maakte. Ik wist namelijk dat er beter te vinden was. En maar zoeken. En gisteren, negen jaar en 112 dagen na het einde van mijn zoektocht, vond ik al haar brieven terug. In een grote doos. Van Pandora. Tussen de honderden andere brieven. Maar alleen de hare zijn het herlezen waard.
Mijn ouders hadden ze in het kader van de grote opkuisactie bij me afgezet. Aangezien ik al enkele jaren niet meer thuis woon, vonden ze het wel eens tijd om een alternatieve functie te verzinnen voor mijn slaapkamer van weleer. Het is niet zoals in de films, waar de politie bij een bejaard koppel binnenvalt om de persoonlijke spullen van de reeds 10 jaar geleden in verdachte omstandigheden verdwenen delinquente zoon te onderzoeken in de hoop een aanwijzing te vinden die de grote complottheorie die de staatsveiligheid in het gedrang brengt, op te lossen. Ze vinden de kamer dan altijd netjes opgeruimd in exact dezelfde staat als 10 jaar geleden, toen de zoon verdween. In verdachte omstandigheden. En nu zelf verdacht. Wat ik daar verdacht aan vind, is het feit dat die ouders die kamer dan wekelijks kuisen, het bed telkens opnieuw opmaken, en niets van de al lang verlopen stront die er ligt opruimen.
Zo niet mijn ouders dus. Zij waren van plan mijn stront op te kuisen. Alles moest eraan geloven. Elke dag was er wel een telefoontje met de prangende vraag van ‘wat moeten we daarmee?’, ‘mag dat weg?’, ‘wil je dat nog bewaren?’ enz. Het ene waarover ik ze niets heb horen vragen zijn de boekjes-van-plezier –ja, die met de aaneenklevende pagina’s- die ongetwijfeld nog in de donkerste krochten van mijn toenmalig cultuurparadijs verborgen waren. Plots moet alles weg –al dan niet met mijn goedkeuring- en het kan niet rap genoeg gaan. Een genetisch foutje van de vorige generatie. Heeft waarschijnlijk te maken met de christelijke opvoeding en de erbij horende normen en waarden. ‘Stel niet uit tot morgen…’. Mijn antwoord op de vraag of die doos met brol weg mocht, was ‘neen’. Brol is te vaag. En ik kan niets weggooien. Veilig spelen. Laat maar komen die brol. Het veto van mijn vriendin –“je hebt die doos al jaren niet gemist, je zal ze nu ook niet nodig hebben, gooi ze toch gewoon weg, er staat al genoeg rommel van je hier in huis”- haalde niets uit. Trouwens, rommel is echt wel een heel denigrerend woord. Het zijn misschien waardeloze spullen in termen van geld, maar ze vertellen wel stuk voor stuk een verhaal. MIJN verhaal. Een lappendeken van brol. Elk item dat uit mijn kamer komt, staat voor een deel van mijn persoonlijke geschiedenis. Hoe kan ze dat nu niet interessant vinden?
Plots stond de doos er dus. In de gang thuis. Klaar om ze mee te nemen naar de kelder, waar ik ze dan aan een grondige studie zou kunnen onderwerpen. Die kelder is mijn huidige toevluchtsoord. De ene plaats waar ik nog kan roken. De plaats ook waar geen gasten ooit komen –tenzij ze een sigaret willen roken zonder in de kou te gaan staan. Het donkere hol waar ik kan doen wat elke man in zijn midlife crisis met bijhorend pubergevoel, wil doen. Niets eigenlijk. Mijmeren over hoe je je zuur verdiende vrijheid verspeeld hebt. Plannen smeden over hoe je je leven wil veranderen om die vrijheid te herwinnen.
Maar ik wijk af van het lopende dilemma: weggooien of niet? Had ik het maar gedaan. Nu vliegen alle slechte eigenschappen van die doos in het rond. Ze hangen in de lucht als een enorme donderwolk van melancholie. Een diep intriest gevoel dat me elke keer als ik er naar kijk overvalt. Het regent vragestelen in mijn hoofd. Het giet, dondert, bliksemt, hagelt en waait dat het geen naam heeft. Koppijn. Pulserende gedachten aan een beter, jonger, onschuldiger en vooral naïever vorig leven. En dan de ‘what-if’-scenario’s. Die zijn het ergst. “Hoe zou vandaag er uitzien als toen…. Had ik toen maar dit of dat…”. Kiezen is verliezen. Geen ergere kwelling in het leven dan dat. Kiezen en hou van je keuze. Zo zou het moeten zijn. Vergeet het verleden, kijk vooruit. Carpe diem. Ik wou dat ik het kon, maar ik behoor niet tot die groep van gelukkigen.
En de doos, die blijft.

Geen opmerkingen: